donderdag 1 april 2010

Slangen hebben een skelet. Dat skelet bestaat uit een schedel en een wervelkolom. (ruggengraat) In die wervelkolom zitten tussen de 200 en meer dan 400 wervels. Aan elke wervel zit een paar beweegbare ribben, behalve aan de eerste twee achter de kop en aan de staartwervels.


Aan de buitenkant van de slang zie je schubben. De schubben zitten bij elke slangensoort anders en vormen een patroon, waaraan je de soort slang kunt herkennen. Ze glimmen een beetje. Daarom lijkt het alsof de slang een beetje slijmerig is. Dat is niet zo. Een slang voelt best lekker aan. De schubben op de buik zijn breed. De slang gebruikt die om zich af te zetten op de bodem. Zo komt de slang vooruit.


Een slang doodt vaak prooien die behoorlijk groot zijn. Om die in te slikken moet de bek van de slang wijd genoeg open kunnen. Slangen kunnen hun bovenkaak losmaken van de onderkaak. Daardoor kunnen ze hun bek wijd genoeg openen.

Slangen groeien, maar hun huid groeit niet mee. Onder de huid groeit een nieuwe huid. Een paar keer per jaar, als het tijd is, wrijft de slang zijn oude huid tegen iets ruws kapot. Dan stroopt hij de oude huid er af door over ruwe bodem te bewegen. De huid blijft gewoon ergens liggen. We noemen dat 'vervellen'.


Slangen hebben geen poten. Miljoenen jaren geleden hadden ze dat wel. Bij mannetjesboa's en pythons zie je aan het achterlijf nog kleine restjes van die poten zitten. Die worden niet gebruikt om te lopen, maar wel als het mannetje zich vast houdt aan het vrouwtje tijdens het paren.



De meeste slangen kunnen niet goed zien. Slangen die in bomen wonen kunnen het beste zien. Deze leven vooral van vogels of hagedissen. Om vogels te kunnen vangen, heb je goede ogen nodig. Maar woelboa's en andere gravende slangen leven onder de grond en zijn zo goed als blind. Bij sommige soorten zijn de ogen zelfs bedekt door een schub.


Slangen kunnen wel heel goed ruiken en proeven. Bij slangen zijn reuk en smaak sterk met elkaar verbonden.

Als je wel eens een slang hebt zien kruipen, zal je zeker de lange, gespleten tong gezien hebben. Deze tong wordt telkens trillend uitgestoken. Zo vangt de slang de geurstoffen op. Dit zijn heel kleine, onzichtbare deeltjes, die bijvoorbeeld afkomstig zijn van andere dieren en door de lucht zweven. Bij het intrekken van de tong worden de geurstoffen aan een smaakzintuig in de bek afgeveegd. Zo proeft de slang deze geurdeeltjes.

Door de grond af te likken, kan de slang het reukspoor van bijvoorbeeld een muis heel goed volgen.


Slangen hebben geen oren. Ze horen dus niks. Wel kunnen slangen geluidstrillingen opvangen die via de grond naar ze toe komen.

Slangen kunnen zich zijwaarts voortbewegen.
Slangen zijn ook goede zwemmers.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten